1.   halal bn. 'toegestaan volgens de islamitische spijswetten'
categorie:
leenwoord
Nnl. dat hun vlees hallal is [1989; Philippa 1991].
Ontleend aan Arabisch ḥalāl 'toegestaan volgens de islamitische spijswetten', een specifieke betekenis van algemener 'toegestaan, wettig, fatsoenlijk etc.', een bn. behorend bij het werkwoord ḥalla 'losmaken, loslaten, laten gaan, toelaten', verwant met Hebreeuws ḥillēl 'ontheiligen, in gebruik nemen'.
Het tegenovergestelde van halal is haram 'verboden', dat voortleeft in het woord harem.


  naar boven