1.   hakkelen ww. 'stotteren'
categorie:
intensiefvorming of frequentatief
Mnl. hackelen 'uitsnijden' [ackelen 1467-90; MNHWS], 'klein maken' [1477; Teuth.]; vnnl. hackelen 'verscheuren; stotteren' [1562; Naembouck], hackelen 'fijnmaken; stotteren, aarzelen in de spraak' [1599; Kil.].
Frequentatief van hakken, dus letterlijk 'herhaald hakken', maar in die concrete betekenis verdwenen en nu uitsluitend nog in de overdrachtelijke betekenis 'stotteren, met korte stoten spreken'.


  naar boven