1.   elft zn. 'zeevis van het geslacht Alosa'
categorie:
waarschijnlijk substraatwoord
Misschien in mnl. elf-schuyte 'schip om elft mee te vangen'? [1253; MNW], maar in elk geval mnl. elft 'elft' [1288-1300; CG I, 1334], hondert helfsts '100 elften' [1350-1400; MNW], elste (mv.) [1407-32; MNW], elften (mv.) [1420; MNW harder].
Ohd. albiz 'zwaan'; oe. ielfetu 'zwaan'; on. alpt, ölpt, elptr 'zwaan'; < pgm. *albit-. Daarnaast zonder -t o.a. ohd. alba 'insectenlarve'; on. elfr 'rivier' (nzw. älv); en met een ander achtervoegsel: os. alund 'witvis'; ohd. alunt, alant 'id.'. Mogelijk hetzelfde woord als onl. *alvit 'zwaan' in de plaatsnaam Aluitlo 'Elft (Noord-Holland)' [914-948; Künzel] (met lo 'bos').
Verwant met Oudkerkslavisch lebedĭ 'zwaan' (Russisch lebed', Tsjechisch labuť) < *olb-edĭ; gevormd met een achtervoegsel *-d dat veel bij diernamen voorkomt (bijv. kreeft, specht), misschien bij de wortel pie. *h2elbh- 'wit', zie verder abeel. Of onl. *alvit en mnl. elft hetzelfde woord zijn, is niet helemaal zeker. Beide zijn in elk geval wel van dezelfde wortel afgeleid, die wrsch. tot een voor-Indo-Europees substraat behoort.


  naar boven