|
1. |
glimp zn. 'flauw schijnsel; vluchtig beeld' categorie: geleed woord Vnnl. glimp 'luister' [voor 1620; WNT], 'flauw schijnsel' [1620; WNT], ... smijt toe naer dezen glimp met zijne speer '... naar dit kortstondig zichtbare beeld ...' [1660; WNT]. Glimp is wrsch. afgeleid van het werkwoord vnnl. glimpen (glomp - geglompen) 'glimmen' [1599; Kil.], 'glanzen' [1604; WNT], een bijvorm met epenthetische -p- van glimmen. De betekenis 'kort zichtbaar beeld' bestaat al in de 17e eeuw en is wrsch. niet ontleend aan Engels glimpse 'vluchtig beeld' [1579; BDE], eerder al glimse 'korte verschijning' [1540; BDE], maar daar later wel door beïnvloed; het merendeel van de citaten in het WNT betreffende glimp in deze betekenis is uit de 19e eeuw. Fries: glim(p)
|
naar boven
|