1.   bat zn. 'slaghout'
categorie:
leenwoord, etymologie in brontaal onbekend
Nnl. bat 'stuk hout, slaghout' [1866; Sijs 2001], 'slaghout bij cricket' [1899; Woordenschat], 'racket bij pingpongspel' [1956; Dale].
Ontleend aan Engels bat 'slaghout voor het spelen van cricket' [1706; OED], ontwikkeld uit Middelengels batte 'knuppel, knots', Oudengels batt, dat wrsch. teruggaat op vulgair Latijn battere [2e eeuw] < klassiek Latijn bātuere, battuere 'slaan', zie batterij. Misschien is er ook latere invloed van Frans batte 'knuppel, bat, slaghout' [13e eeuw; Rey] bij het werkwoord battre 'slaan' [1050, Rey], dat ook teruggaat op Latijn battuere. Er wordt voor Oudengels batt ook wel aan een Keltische oorsprong gedacht, maar Iers bata, bat 'staf' is een latere ontlening aan het Frans (BDE).


  naar boven