1.   bas zn. 'laagste mannenstem, laagste instrument'
categorie:
leenwoord
Vnnl. bas 'lage stem' [1552; Claes 1994a], bas 'grondtoon' [1623; WNT zoet I], 'lage stem' [1630; WNT aandraaien], 'laag strijkinstrument' [ca. 1650; WNT vedel I].
Ontleend aan Italiaans basso < middeleeuws Latijn bassus 'lage zangstem' [1274], afleiding van het Latijnse bn. bassus 'dik, laag'.
Een internationaal woord dat, behalve voor een bepaald stemtype, ook gebruikt wordt ter aanduiding van een persoon met dat stemtype en van een muziekinstrument.
Vnnl. bascontre 'hij die een lage zangstem heeft' [1500; MNHWS] < Frans bassecontre, is net als het Franse woord in onbruik geraakt; zie ook contrabas.
Fries: bas


  naar boven