1.   slipper zn. 'licht schoeisel met open hiel'
categorie:
leenwoord
Nnl. slipper 'lichte, van achteren open bad- of strandsandaal of pantoffel van dun leer' in deels met muilen, deels met slippers, deels met sloffen [1911; Groene Amsterdammer].
Ontleend aan Engels slipper 'licht, laag, gemakkelijk instapschoeisel' [voor 1475; BDE], afgeleid van slip 'glijden', zie slippen. Een slipper sleept of sloft namelijk over de bodem, vergelijk slof. Vlaams-Brabants slets, West-Vlaams slis, allemaal met grondbetekenis 'glijden'.
Fries: slipper


  naar boven