1.   vermurwen ww. 'tot medelijden stemmen'
Mnl. vermor(u)wen 'week maken, weekhartig maken, zacht stemmen' in Dat hem daer af en lettelkijn Vermorut wart dat herte sijn 'dat zijn hart daardoor een beetje week werd' [1265-70; VMNW], Die sculdeerre begeerdene te vermoruwene ende bat hem 'de schuldenaar wilde hem zacht stemmen en vroeg hem ...' [1461; MNW], vermurwen [1470; MNW].
Afleiding met het voorvoegsel ver- (sub e) van mnl. morwe 'zacht, week, slap', zie murw.
Fries: fermurvje (ontleend aan het Nederlands)


  naar boven