1.   lucifer zn. 'vlamhoutje'
categorie:
leenwoord
Nnl. lucifer 'soort zwavelstokje, dat door wrijving ontvlamt' [1847; Kramers], gewone lucifers ... Zweedsche lucifers 'zelfontbrandende lucifers [en] veiligheidslucifers' [1881; WNT].
Ontleend aan Engels lucifer 'zwavelstokje' [1836; OED], algemeen gebruikte verkorting van Lucifer Match [kort voor 1831; OED], een door zwavelstokjesfabrikant Samuel Jones geïntroduceerde productnaam. Lūcifer was de Latijnse naam van de planeet Venus en is gevormd uit lūx (genitief lūcis) 'licht', verwant met licht 1, en ferre 'brengen', verwant met baren; het woord is een leenvertaling van Grieks phōspóros (zie fosfor) en betekent letterlijk 'lichtbrengend': als morgenster verschijnt Venus altijd kort voor zonsopkomst.
De eerste lucifers hadden een kop van licht explodeerbaar materiaal op basis van zwavel en later fosfor. In 1855 werd vanuit Zweden de veiligheidslucifer geïntroduceerd, waarbij de voor ontbranding benodigde stoffen gedeeltelijk op een strijkoppervlak waren aangebracht. Met het oude zwavelstokje verdween uit het Engels ook het woord lucifer in deze betekenis; in het Nederlands ging het woord echter over op de nieuwe vinding.
De naam van de gevallen aartsengel Lucifer, vooral bekend uit het vermaarde treurspel van Vondel uit 1654, en door velen vereenzelvigd met Beëlzebub of Satan, zie satan, betekent eveneens 'morgenster'.
Fries: lúsjefers


  naar boven