1.   putsch zn. 'staatsgreep'
categorie:
leenwoord, klankwoord
Nnl. putsch "in Zwitserland: volksoploop, opstand" [1851; Kramers II], Kapp-Putsch 'bepaalde opstand in Berlijn' [1920; Groene Amsterdammer], dan zou zekerlijk een nieuwe "Putsch" in Duitschland ... waarschijnlijk geweest zijn [1920; Groene Amsterdammer].
Ontleend aan Duits Putsch 'plotselinge volksopstand', oorspr. een Zwitsers-Duits woord met de betekenis 'slag, botsing', dat al in de 16e eeuw in een overdrachtelijke betekenis 'opstand' voorkwam. Buiten Zwitserland, met name in Duitsland, werd het bekend door de berichtgeving rondom een volksopstand in Zürich in 1839, die later bekend kwam te staan als de Züriputsch; pas door de zogenaamde Kapp-Putsch, de naam van een mislukte staatsgreep in Berlijn in maart 1920 (genoemd naar de Duitse jurist Wolfgang Kapp (1858-1922), een van de initiatiefnemers ervan), raakte het woord algemeen bekend in diverse andere talen. Het woord zal oorspr. een klanknabootsing zijn geweest.
Fries: putsch


  naar boven