1.   schommelen ww. 'heen en weer bewegen'
categorie:
intensiefvorming of frequentatief, klankwoord, verkorting
Vnnl. scommelen 'heen en weer doen bewegen' [ca. 1530; iWNT], 'heen en weer en op en neer bewegen' in de schommellende Zee [1612; iWNT verhuizen], men schommelt het (kindje in een wieg) soo lange tot dat het in slaep is [1646; iWNT].
Een uitsluitend in het Nederlands voorkomend woord, waarnaast in de 15e t/m 17e eeuw nog enkele synoniemen met een vergelijkbare klankstructuur voorkomen: schonghelen [1490; MNW], schonckelen (Hoogduits schunkeln), schoppelen (beide bij Kiliaan), schockelen (Hoogduits schaukeln, frequentatief van schokken). Het is onduidelijk of en hoe deze woorden elkaar beïnvloed hebben en wat hun herkomst is.
schommel zn. 'speeltoestel'. Nnl. een vertrek, waer in ... schommels, boven aen de balken vast gehegt waren [1714; iWNT]. Afleiding van schommelen. Al ouder is het synoniem mnl. schonghel [1490; MNW schocke], vnnl. Instrumenten gelijck schongelen ..., om het volck daer in te wiegen [1596; iWNT schongelen].
Fries: -


  naar boven