|
1. |
lijst 1 zn. 'rand' categorie: etymologie onduidelijk Mnl. lijste 'rand of boord van een weefsel' in .iij. drade lijste 'zelfkanten van drie draden' [1277; CG I], 'rand of liggende balk in een bouwwerk of timmerwerk' in lijste van yvore 'ivoren ligbalken' [1285; CG II], met dieren lijsten waest graf bevaen 'het graf was omsloten door kostbare randen' [begin 14e eeuw; MNW]; vnnl. lijst 'versierde rand om een schilderij e.d.' in taeffereel metten canten oft lysten 'schilderij met de randen of lijsten' [1582; WNT kant I]. Mnd. līste; ohd. līsta (nhd. Leiste); oe. līste; nzw. lista ontleend aan mnd.; alle 'rand', < pgm. *leistō-. Verdere herkomst onzeker. Misschien ablautend verwant met leest < pgm. *laisti- 'spoor'. Het Germaanse woord werd ontleend door de Romaanse talen en kwam via het Italiaans terug als het leenwoord lijst 2 'opsomming'. Fries: list
|
naar boven
|