1.   rennen ww. 'hard lopen, hollen'
categorie:
geleed woord
Mnl. eyn pert rennen 'een paard doen draven' [1477; Teuth.]; vnnl. 'hard lopen' in De vier Mannen ... zijn terstont gekomen rennen 'de vier mannen zijn direct hard komen aanlopen' [1564; WNT].
Os. rennian 'laten samengaan, lijmen'; ohd. rennen 'rondrennen, laten samenlopen' (nhd. rennen); ofri. renna, rinna 'lopen, stromen'; oe. ærnan 'laten gaan, rijden' (hierbij hoort, met een complexe geschiedenis, ne. run); on. renna 'aandrijven, jagen'; got. rannjan 'doen gaan'; < pgm. *rannjan- 'doen gaan', causatief bij het sterke werkwoord *rinnan- 'gaan, stromen', zie geronnen. In een aantal gevallen zoals in het Middelnederlands en het Oudfries lopen het sterke werkwoord en het zwakke causatief door elkaar.
Fries: rinne 'lopen' rane 'smelten'


  naar boven