1.   pater zn. 'kloosterling die priester is'
categorie:
verkorting, leenwoord
Mnl. pater 'kloosterling met priesterwijding' in ... den pater int clerchuis toe Groningen 'de priester in het fraterhuis te Groningen' [1469; MNW clerkehuus], 'hoofd van een klooster, abt' in die pater desselven convents 'het hoofd van dat klooster' [1474; WNT]; vnnl. pater van 't klooster 'kloostervader, overste of leider der monniken, nonnen enz.' [1599; Kil.].
Internationale verkorting van christelijk Latijn pater monasterii 'kloosteroverste, abt', letterlijk 'vader van het klooster'. Latijn pater 'vader' is verwant met vader.
Fries: pater


  naar boven