1.   patent 2 bn. (NN) 'voortreffelijk'
categorie:
verkorting, alleen in België of Nederland
Nnl. in de samenstelling patentwaren 'Engelse waren waarop de uitvinder een patent heeft' [1824; Weiland], patent 'gepatenteerd, waar een octrooi op rust' in patent razoors 'gepatenteerde scheermessen' [1840; WNT], patente lucifers [19e eeuw; WNT], patent 'voortreffelijk, uitstekend' in patente meesters 'uitstekende onderwijzers' [1840; WNT], 't ging patent 'het ging heel best' [1853; WNT], hij is zo'n patente kerel [1885; Groene Amsterdammer], hij ziet er patent uit [1909; Koenen].
Hetzelfde woord als patent 1 'octrooi', als verkorting van vaste verbindingen of samenstellingen met de naam van een handelsartikel. Het bn. patent betekende daarom eerst 'gepatenteerd', maar omdat men gepatenteerde artikelen beschouwde als zeer goed in hun soort, ging het ook 'voortreffelijk' betekenen. In de Duitse studententaal werd patent in het begin van de 19e eeuw al gebruikt in betekenissen als 'uitstekend', 'goed bruikbaar', 'goed gekleed, elegant'; mogelijk hebben Nederlandse studenten dit gebruik overgenomen en heeft de studententaal dus bij het ontstaan en de betekenisontwikkeling van het bn. een rol gespeeld.
Fries: -


  naar boven