1.   schermutseling
Zie: schermutselen
2.   schermutseling zn. 'klein gevecht, twist'
categorie:
geleed woord, leenwoord, geleed woord
Mnl. Van der schermusselinghen die sie hadden gehad ... mit den hierden 'over de schermutselingen die ze met de herders hadden gehad' [1371; MNW schermutselinge]; vnnl. eenige lichte schermutselingen 1647; iWNT].
Afleiding van het pas later aangetroffen schermutsen 'kleine gevechten houden', mnl. scheermutsen 'id.' [ca. 1460; MNW schermutsen], ontleend aan Oudfrans escarmucher 'id.' [ca. 1360; Rey] (Nieuwfrans escarmoucher). Wellicht heeft Duits Scharmützel [14e eeuw; Kluge] invloed gehad op het Nederlandse woord. Het Franse woord gaat terug op de stam van het Germaanse werkwoord schermen in de betekenis 'vechten met een wapen', waaruit Oudfrans escremir en Italiaans schermire 'vechten'. De details van de ontlening en afleiding zijn onzeker. Mogelijk is Oudfrans escarmucher afgeleid van escharmuches 'schermutseling' [ca. 1360; Rey] (Nieuwfrans escarmouche), dat zelf met een onduidelijk achtervoegsel een afleiding is van escremie 'gevecht', bij Oudfrans escremir 'vechten'; men veronderstelt echter ook wel ontlening via Italiaans scaramucciare 'kleine gevechten houden', een afleiding van het zn. scaramuccia 'kort gevecht', ouder scaramugio [voor 1348; DELI], afgeleid van schermire 'vechten'.
schermutselen ww. 'kleine gevechten houden'. Vnnl. Een half uyre nae de beschanssinghe zijn de Spangiaerden uyt Zoetermeyr gecomen ... om te schermutselen [1574; iWNT beschansing]. Afleiding van schermutseling.
Fries: skermutselje


  naar boven