1.   net 1 zn. 'weefsel'
categorie:
waarschijnlijk substraatwoord
Onl. *netti 'weefsel' in een Latijnse context: Partes vero que dicuntur netten et nerebedden, domini erunt 'de delen echter, die (darm)vliezen en nierbedden genoemd worden, zullen van de heer zijn' [1176-1200; ONW]; mnl. nette 'net' [1240; Bern.], ook al net in Werp an die rechter side v net 'werp aan de rechterzijde uw (vissers)net uit' [1285; VMNW]; nnl. ook in overdrachtelijke betekenissen, bijv. in netvlies, zie onder, en in het net van wegen en verbindingen [1864; iWNT], het groote spoorwegnet [1871; iWNT spoorweg]. Zie ook netwerk.
Os. net, netti (mnd. net, nette); ohd. nezzi (nhd. Netz); ofri. nette, nitte (nfri. net); oe. nett (ne. net); on. net (nzw. nät); got. nati; alle 'net', < pgm. *nat-ja, *nat-jō-. Daarnaast ablautend (voltrap) pgm. *nōtō-, waaruit on. nót 'groot visnet' (nzw. not).
Verwant met: Latijn nōdus 'knoop', en wrsch. ook met nassa 'fuik' (< *nad-tā-). Indien deze woorden Indo-Europees zijn, dan kan pie. *n(o)Hd- gereconstrueerd worden, Latijn *nad- en pgm. *nat- uit de nultrap en Latijn nōd- en pgm. *nōt- uit de o-trap. Indien nestel verwant is, is een reconstructie met laryngaal onmogelijk. Verwantschap met Sanskrit náhyanti 'binden' en Oudiers -nascat 'binden' < pie. *(h)nedh- (LIV 227) is onzeker. Mogelijk gaan de Germaanse en Latijnse woorden terug op een woord uit een voor-Indo-Europese substraattaal.
netvlies zn. 'retina, vlies op de binnenkant van het oog'. Vnnl. nettevlies 'id.' in Het seste en laetste Vlies wert ... den naem gegeven van Nette-vlies [1642; iWNT]; nnl. ook wel net 'id.' in Deeze uitgespanne gezichtzenuw wordt hier genoemd het Net [1736; iWNT net]. Samenstelling van net en vlies, naar het voorbeeld van middeleeuws Latijn retina 'netvlies' bij rete 'net'. Het netvlies met zijn duidelijk zichtbare bloedvaten deed denken aan een jagers- of vissersnet.
Fries: net ◆ netflues


  naar boven