1.   aanbidden ww. 'vereren'
categorie:
geleed woord, leenvertaling
Mnl. aenbidden (sterk werkwoord) 'zijn gebed richten tot, verzoeken' [1380; Stall. I, 16] zoals in Wi comen om hem aen te bidden [1480; MNW]. De huidige betekenis lijkt dus laatmiddeleeuws te zijn. Daarnaast bestond een zwak werkwoord anebeden 'aanbidden' [1240; Bern.], dat tot in de 16e eeuw in gebruik bleef.
Gevormd uit aan, dat richting aanduidt en het sterke werkwoord bidden, resp. het zwakke werkwoord beden (< onl. bedon 'vereren, aanbidden' [10e eeuw; W.Ps.]), wrsch. als letterlijke vertaling van Latijn adōrāre 'aanbidden' (uit ad- 'aan' en ōrāre 'bidden').
Ook de andere Germaanse talen kennen in de eerste plaats het zwakke werkwoord: mnd. anbeden 'aanbidden'; ohd. anabetōn 'waarzeggen', anabetēn 'aanbidden' [begin 11e eeuw] (nhd. anbeten); ofri. onbidda 'aanbidden' (nfri. oanbidde).
Tegenwoordig ligt de klemtoon meestal op -bidden, zodat het nu een onscheidbaar werkwoord is, maar zowel uit de vorm aen te bidden als uit het zn. aangebedene blijkt dat het vroeger een scheidbaar werkwoord was.
Fries: oanbidde


  naar boven