1.   sjabloon zn. 'tekenmal, modelvorm'
categorie:
leenwoord
Mnl. scampelioen 'vorm, model' [1393; MW VII, 296], schamplioen [1477; Teuth.]; vnnl. schampelioen 'snijvorm, graveerinstrument' [1588; Kil.]; nnl. dan chablon, chablone 'modelbord, voorbeeldplank' [1824; Weiland], schabloon, schablone 'modelvorm, patroon' (bij het maken van gietvormen) in een ... schablone of mal [1873; WNT], sjablone, sjabloon 'teken- of schildermal; al te veel nagevolgd, conventioneel model' [1972; Koenen]. Nog Zeeuws schampeljoen 'knippatroon' [Debrabandere 2007].
In de vorm schabloon, sjabloon ontleend aan Duits Schablone [18e eeuw; Kluge]; het Hoogduitse woord is ontleend aan Nederduits schabbelun, Middelnederduits schampelun, dat zelf in het Nederrijnse gebied ontleend is aan Frans échantillon 'staal, voorbeeld, monster' [1460; TLF], een variant van Oudfrans eschandillon 'ijkmaat, standaardmaat' [1250-1300; TLF], ontwikkeld uit vulgair Latijn *scandiculum, klassiek Latijn scandula 'dakspant', letterlijk 'dat wat opstijgt'; het woord kreeg wegens de regelmatig afstanden tussen dakspanten bij overdracht de betekenis 'standaardmaat, ijkmaat'. Latijn scandula is een afleiding van het ww. scandere 'klimmen, (be)stijgen', zie scanderen. De Middel- en Vroegnieuwnederlandse vorm is evenals de Middelnederduitse rechtstreeks ontleend aan het Oudfrans.
Fries: sjabloan


  naar boven