|
1. |
bakvis zn. 'jong meisje' categorie: leenwoord Nnl. bakvischje 'jong meisje' [1875; WNT]. Ontleend aan Duits Backfisch 'jong meisje' [1555]. De oorspr. betekenis is 'vis om te bakken' [1527; MNHWS], zie bakken 1 en vis. De vissen die nog niet groot genoeg zijn om afzonderlijk bereid te worden, gaan samen de pan in. In Duitse studentenkringen heeft Backfisch aanvankelijk de betekenis 'onrijpe student' [1550], misschien door de klankovereenkomst met middeleeuws Latijn baccalaureus (zie baccalaureaat); niet veel later komt de betekenis 'onvolwassen, puberaal meisje' op. Het woord heeft vaak een negatieve gevoelswaarde en is nu verouderd evenals in het Duits en in het Engels bachfisch [1888; OED], backfisch [1891; OED]; Deens bakfisk, backfisch; Zweeds backfisk, backfisch. Fries bakfisk betekent uitsluitend 'vis om te bakken'.
|
naar boven
|