1.   buidel zn. 'zak'
categorie:
substraatwoord
Mnl. budel 'geldbuidel' [1240; Bern.]; vnnl. Buydel, buyl, oft budel 'zak, beurs' [1573; WNT].
Os. būdil 'buidel'; ohd. būtil 'zakje, beurs' [8e eeuw] (nhd. Beutel); ofri. būdel (nfri. bûdel 'huidplooi'), met het achtervoegsel pgm. *-ila afgeleid van pgm. *bud- 'bollig; ronding'. Deze pgm. wortel zit ook in oe. budda 'kever' en nijsl. budda 'geldbuidel'.
Er zijn geen Indo-Europese verwanten buiten het Germaans. De wisseling tussen de būd- en budd-vormen is typisch voor een laag substraatwoorden.
Fries: bûdel 'huidplooi'.


  naar boven