11.   beletage
categorie:
pseudo-leenwoord, alleen in België of Nederland
Zie: etage
12.   berline zn. 'reiskoets'; (BN) 'personenwagen met verticale achterruit'
categorie:
leenwoord, geoniem, alleen in België of Nederland
Nnl. berlyn 'koets' [1739; Richelet], berline 'reiskoets' [1868; WNT]; berline (BN) 'personenwagen' [1977; De Clerck 1981 (maar wrsch. ouder; pers.waarn.)].
Ontleend aan Duits Berline 'reiskoets' [17e eeuw; Kluge] < Frans berline letterlijk 'uit Berlijn'. Rond 1660 werd dit type koets (een licht vierpersoons model met vier wielen en een openslaande kap) in Berlijn vervaardigd door Philippe de Chiese, bouwmeester van de keurvorst van Brandenburg, die ermee van Berlijn naar Parijs reed; zie ook landauer.
Fries: -
13.   beroezen (zich) ww. (BN) 'zich bedrinken'
categorie:
geleed woord, alleen in België of Nederland
Nnl. zich beroezen 'zich bedrinken, zich een roes drinken' [1945; De Clerck 1981].
Gevormd uit het voorvoegsel be- en het zn. roes 'bedwelming'.
Fries (jin) berûzje (met daarnaast het zn. berûzing 'bedwelming, roes'); Duits (sich) berauschen meestal overdrachtelijk i.v.m. gevoelens.
Fries: (jin) berûzje
14.   bèta- voorv. 'de tweede' of 'tweede soort'; (NN) 'betrekking hebbend op de exacte vakken'
categorie:
leenwoord, alleen in België of Nederland
Nnl. beta (zn.) 'tweede letter van het Griekse alfabet' [1847; Kramers], als voorvoegsel in betastralen [1912; Kramers], bêta-afdeling 'gymnasiumafdeling die toegang geeft tot academische studies in exacte vakken' [1952; Koenen], bètaleerling 'leerling aan een bèta-afdeling' [1952; Koenen]. Als verkorting opnieuw het zn. bèta 'leerling der B-afdeling van een gymnasium' [1946; Kramers III].
Nnl. bètafaculteit 'faculteit van de exacte vakken' [1961; Dale], bètawetenschap 'exacte wetenschap' [1975; Dale Hwb].
Oorspr. als zn. ontleend aan Grieks bẽta 'de tweede letter van het alfabet'. Deze letternaam is afkomstig uit Fenicisch bēt 'huis' (ook Arabisch bait 'huis', en zie bajes); de letter had oorspr. de vorm van een huis, maar daar is in de huidige lettervorm weinig meer van te merken, behalve misschien in de hoofdletter. Zie ook alfabet.
Uit beta als naam van de Griekse letter is de indelende functie 'tweede plaats in een rangorde' ontstaan. Zo staat bètastraling in de reeks van drie soorten radio-actieve straling naast alfa- en gammastraling (zie alfa-, gamma-). De bij de Nederlandse Hogeronderwijswet van 1876 ingevoerde indeling van het gymnasium in twee, als alpha, resp. beta benoemde afdelingen, leidde in Nederland tot samenstellingen als bèta-afdeling en bètaleerling, welke laatste werd verkort tot bèta. Dit gebruik is, weer alleen in Nederland, overgegaan op de indeling van universitaire studies, met bijv. bètafaculteit en bètawetenschap. In die context ontstond opnieuw een simplex bèta ter verkorting van 'student van een bètavak', en nog algemener 'iemand met verstand van bètavakken'.
Literatuur: Philippa/Quak 1994
Fries: bèta
15.   beun 1 zn. (gewest.) 'verhoging'
categorie:
erfwoord, alleen in België of Nederland
Mnl. boene 'zolder' [1451, Gelders; MNHWS], boen 'zolder, zoldering, verhoogde vloer'; vnnl. boene, buene 'balkwerk, verdieping' [1599; Kil.], beun 'zoldering' [18e eeuw; WNT]; Gronings klunderbeun 'galerij in een kerk'. Niet in de Zuid-Nederlandse dialecten.
Mnd. bone, böne, bune 'toneel, stellage, houten verhoging, bodem, zolder, verdieping' (zie ook beunhaas); mhd. büne, bün 'estrade, zoldering' (waaruit de samenstelling nhd. Schaubühne 'podium', in de 18e eeuw verkort tot Bühne 'podium, de planken', waaraan het Nederlands in de 20e eeuw bühne heeft ontleend [1914; WNT Aanv.]. Alle ontwikkeld uit pgm. *bunī- 'planken vloer, houten verhoging'. Misschien behoort hier ook beun 2 'viskaar' bij.
Vanwege oe. byðne 'scheepsbodem' en bytne 'kiel, scheepsbodem' is het wrsch. dat deze stam met een oeroude uitval van de dentaal afkomstig is uit pie. *bhu(dh)niā-. Zeer wrsch. hangt deze vorm samen met pie. *bhudh-m(e)n 'bodem' (IEW 174), zie dan verder bij bodem.
Fries: -
16.   beurtrol
categorie:
geleed woord, alleen in België of Nederland
Zie: beurt
17.   bisjaar
categorie:
geleed woord, alleen in België of Nederland
Zie: bissen
18.   bissen ww. (BN) 'een studiejaar overdoen'
categorie:
leenwoord, alleen in België of Nederland
Nnl. bissen [1979; De Clerck 1981 (maar, ondanks deze late attestatie, aanzienlijk ouder; pers.waarn.)].
Woord uit de studententaal; afleiding van Latijn bis 'tweemaal'. Ook in de Belgisch-Franse studententaal komt het werkwoord bisser voor, misschien overgenomen uit Nederlands bissen.
bisser zn. 'zittenblijver'. Nnl. bissen [1970; De Clerck 1981]. Afleiding van bissen. ◆ bisjaar zn. 'jaar dat overgedaan wordt'. Nnl. bisjaar [1979; De Clerck 1981]. Gevormd uit bissen en jaar.. ◆ bisstudent zn. 'student die een jaar overdoet'. Nnl. bisstudent [1979; De Clerck 1981], Gevormd uit bissen en student. ◆ trissen ww. 'voor de derde maal in eenzelfde studiejaar zitten'. Nnl. trissen [1970; De Clerck 1981]. Ontstaan naar analogie van bissen op basis van de wortel van Latijn trēs 'drie' (zie drie).
Fries: -
19.   bisser
categorie:
geleed woord, alleen in België of Nederland
Zie: bissen
20.   bisstudent
categorie:
geleed woord, alleen in België of Nederland
Zie: bissen

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
  naar boven