1.   goedgemutst bn. 'goed gehumeurd'
categorie:
geleed woord
Vnnl. wel gemutst 'goed gehumeurd': Als 't meysje wel gemutst en vrolijck is [1666; WNT]; nnl. goedgemutst 'opgewekt' [1887; WNT gemutst]. Incidenteel ook wel met een ander eerste lid: kwaadgemutst 'slecht gehumeurd' [1853; WNT kwaad I], blijgemutst 'id.' [1903; WNT Aanv. blijde I].
Afleiding van muts met het voorvoegsel ge- (sub e) in de betekenis 'voorzien van', in vaste combinatie met het oorspronkelijk als bijwoordelijke bepaling bedoelde goed 1. Het betekent letterlijk dus 'de muts goed dragend'. De manier waarop iemand het hoofddeksel op het hoofd zette, of ook, aangezien muts vroeger een ruimere betekenis had, welk soort hoofddeksel hij opzette, werd gezien als een aanwijzing voor zijn stemming.


  naar boven