1.   goedertieren bn. 'barmhartig, welgezind'
categorie:
samensmelting (blending), tautologie, contaminatie, samentrekking
Mnl. goedertiere 'goedaardig' met een oudste attestatie zonder uitgang gudertir 'welwillend, zachtaardig' [1240; Bern.], inzake God of Jezus 'barmhartig, genadig' in got die uader goedertiren 'God, de barmhartige vader' [1265-70; CG II, Lut.K], of die goedertiere God maecte die felle diere 'of de barmhartige God de bloeddorstige dieren schiep' [1285; CG II, Rijmb.]; vnnl. goedertier, goedertieren 'genadig, barmhartig, zachtmoedig' [1599; Kil.].
Samentrekking van de genitief van de vaste verbinding goede tiere 'goede aard', dus 'van goede aard', waarin mnl. tiere 'aard, geaardheid; soort' hoort bij het werkwoord tieren 'aarden, gedijen', en zie ook armetierig en sieren. Al vroeg ontstonden varianten op -tier en op -tieren, omdat een bn. dat in alle posities op -e eindigt ongewoon is; goedertieren werd uiteindelijk de standaard.
Mnd. gudertēre 'van goede aard, soort'.
Tiere in de betekenis 'aard (van personen)' is in het Middelnederlands zeldzaam; naast goedertiere(n) komen nog voor argertiere, putertiere en quadertiere 'kwaadaardig, verdorven'. De betekenis 'soort (van zaken)' is frequenter en daarbij horen ook diverse combinaties met telwoorden, zoals andertiere 'van een andere soort', welkertiere 'van welke soort', en alretiere, enigertiere, geenretiere, menigertiere, tweertiere 'aller-, eniger-, gener-, veler-, tweeërlei'. In het Vroegnieuwnederlands zijn tiere en alle samenstellingen ermee verouderd, met uitzondering van goedertiere(n), dat gebruikelijk was in combinaties met Jezus of God.


  naar boven