1.   goedendag 2 zn. 'middeleeuws steek- en slagwapen'
categorie:
geleed woord, leenwoord, volksetymologie
Mnl. godendac in een Franstalig citaat van de Franse kroniekschrijver Guillaume Guiart: Tiex bostons qu'ils portent en querre ont nom godendac en la terre 'deze staven die zij in de oorlog voeren hebben in dat gebied de naam goedendag' [1306; Debrabandere 2002], por pikes et goudendas 'voor lansen en goedendags' [ca. 1300; id.], deus goudendach 'twee goedendags' [1322; id.], goudendak, gudendaxhe, goudendart [resp. 1340, 1380, 1417; FEW]; nnl. de goedendags der wevers [1838; WNT], zij hadden goedendags in de vuist ... met de vooruitstekende pin den man doorboorden [1853; WNT pin].
Zelfstandig gebruik van de groet goedendag 1.
Middeleeuwse attestaties van het woord zijn alleen in Romaanse bronnen aangetroffen. Het woord komt zelfs in de geromaniseerde vorm godendart voor, ook in het Provençaals en Oudcatalaans. In de Franse dialecten vindt dan een betekenisontwikkeling plaats tot Normandisch godenda 'metselaarszaag' en Alençon godandart 'grote zaag voor zware bomen'. Daarom zou de mogelijkheid kunnen bestaan dat goedendag een volksetymologische herinterpretatie in het Nederlands is van het Franse woord godendart. Godendart zou dan een samenstelling moeten zijn met als tweede lid Oudfrans dart 'lans' (Nieuwfrans dard '(werp)spies, lans, piek', en Nieuwengels dart 'pijl, werpspies', zie darts) < Latijn dardus, uit Frankisch daroth < pgm. *darudaz /-ðaz/ 'speer, lans', maar het eerste lid van godendart blijft dan onverklaard. Daarom is godendart veeleer het resultaat van volksetymologische aanpassing in het Frans van het tweede lid van goedendach aan Oudfrans dart. Sedert 1896 hebben verschillende historici het tweede lid van goedendag willen verklaren als Nederlands (verouderd) dag, dagge 'ponjaard'; het Middelnederlandse woord dagge 'korte degen, dolk' was echter vrouwelijk en dan had het wapen goededagge moeten heten en Guiart zou het woord in 1306 dan ook ongetwijfeld als godedague hebben weergegeven; de n in goedendach is ook alleen te verklaren uit de ellips van ic wensche di eenen goeden dach. Het woord goedendag moet dus ongetwijfeld als een ironische groet worden beschouwd. Guiart vermeldt dan ook godendac c'est bonjour à dire 'godendach wil zeggen bonjour' [MNW].
Het wapen was een stok met een uitstekende ijzeren pin en een ijzeren ring, waarmee gestoken en geslagen kon worden. Guiart vermeldt dat de houten staven un lonc fer agu devant 'een lang puntig ijzer van voren' hebben [MNW]. De goedendag wordt vaak verward met de morgenster 'knots met ijzeren punten beslagen' en met de krijgsvlegel 'stok met ketting waaraan een bal met pinnen is bevestigd'.
Literatuur: F. Debrabandere (2002), 'De naam van het wapen goedendag', in: De Leiegouw 44, 163-170


  naar boven