1.   godverdomme tw. als vloekwoord
categorie:
samensmelting (blending), tautologie, contaminatie, samentrekking
Nnl. godverdomme [1874; WNT god].
Traditioneel beschouwd als samentrekking van God verdoem(e) mij/me; die uitdrukking heeft echter de vorm van een zelfverwensing, terwijl men gewoonlijk van zich af vloekte. Godverdomme staat dus wrsch. eerder voor 'god verdoeme u', waarin verdomme teruggaat op de Hollandse dialectvorm verdommen van verdoemen, zoals blomme(n) naast bloemen staat. De interpretatie als zelfverwensing heeft wel volksetymologisch tot bijv. godsamme(krake) geleid.
Er bestaan talrijke klankvarianten van deze vloek, zowel gelijkwaardige als eufemistische of humoristische, bijv. het al genoemde godsamme(krake) en verder: goddomme, potverdomme, potverblomme, en verkortingen in varianten als verdomme, verdulleme, verdikkeme, etc. Zie ook godverdorie.
Literatuur: Van Sterkenburg 1997, 214-233
Fries: godferdomme, goddomme


  naar boven