1.   beweren ww. 'een mening verkondigen'
categorie:
samensmelting (blending), tautologie, contaminatie, samentrekking
Mnl. bewaren, beweren 'bewijzen, waar maken' [1455; MNHWS], bewaren, bewairen 'bewijzen, waarmaken, bekrachtigen' [1477; Teuth.]; vnnl. beweren 'staande houden' [1569; WNT]; nnl. beweren '(zonder bewijs) een mening verkondigen' [1784-85; WNT].
Wrsch. zijn in beweren twee verschillende werkwoorden door elkaar gelopen. Het ene is een (wrsch. Oost-Nederlandse) umlautvorm van Middelnederlands bewaren 'bewijzen', gevormd uit be- en waar 2 'juist', die in de standaardtaal is doorgedrongen; in het westen (Vlaanderen, Zeeland, Holland) kende men namelijk geen umlaut van de lange vocalen. Het tweede werkwoord is Middelnederlands beweren, bewaren 'afweren, verdedigen', later 'staande houden', zie bewaren. Deze laatste betekenis staat dicht bij '(zonder bewijs) een mening verkondigen'. Dat deze twee werkwoorden door elkaar zijn gelopen wordt ondersteund door een vergelijkbare ontwikkeling in het Middelnederduits en het Oudfries, die eveneens twee verschillende werkwoorden beweren kennen.
Mnd. beweren 'afweren, verdedigen'; 'bewijzen, waar maken'; ohd. biwār(r)en 'waar maken, bewijzen' (nhd. sich bewähren 'voldoen'); ofri. (bi)wēria 'bewijzen, aantonen', (bi)wera 'afweren, verdedigen' (nfri. beweare).
Fries: beweare


  naar boven