1.   stelen ww. 'ontvreemden'
categorie:
waarschijnlijk erfwoord
Mnl. stelen 'heimelijk wegnemen, stelen' [1240; Bern.], 'wegnemen' in ne stele niemene sijn goet 'ontneem niemand zijn bezit' [1285; VMNW], '(heimelijk) iets slechts doen' in wat men wel dede ofte stal 'wat men goed deed of verkeerd' [1380-1425; MNW-R]; vnnl. stelen 'zich meester maken van' ook overdrachtelijk in hij heeft haer herte gestolen [1528; WNT], 'stiekem nemen' in een kusjen stelen [1618; WNT], 'plagiaat plegen' in die mijne woorden stelen [1688; iWNT]; nnl. stelen 'wegnemen, zich meester maken van' ook in uitdrukkingen als zij is om te steelen 'zeer schattig, charmant' [1796; iWNT], dat kan me gestolen worden [1948; WNT].
Os. stelan; ohd. stelan (nhd. stehlen); ofri. stela (nfri. stelle); oe. stelan (ne. steal); on. stela (nzw. stjäla); got. stilan; alle 'op oneerlijke wijze nemen', < pgm. *stelan-. Zie ook diefstal.
Herkomst onzeker. Op grond van de betekenis het best passend bij: Grieks stéresthai 'beroofd zijn', stereĩn 'ontnemen, beroven', bij de wortel pie. *sterh1- 'beroofd zijn' (LIV 599), maar verwantschap is alleen mogelijk als wordt aangenomen dat in het Germaans de wortel *ster- veranderde in *stel- onder invloed van *helan- (zie helen 2) 'verbergen, gestolen voorwerpen kopen'. Volgens LIV kan pgm. *stelan- horen bij de wortel pie. *stel- 'opstellen, gereedmaken' (LIV 594, zie verder stal), maar het betekenisverband ('stelen' < 'voor zich gereedmaken'?) is zwak. Een derde mogelijkheid is dat pgm. *stel- met s-mobile hoort bij de wortel pie. *telh2- 'dragen, heffen' (LIV 622) van onder meer Oudiers tlen(a)id 'hij neemt weg, hij steelt', zie dulden.
Fries: stelle


  naar boven