1.   steel zn. 'stengel; lang handvat'
Mnl. stele, steel 'lang handvat' in haecstele 'bijlsteel' [1285; VMNW], alse die lilie altoes grune es an haren stele ende an haren bladeren 'zoals de lelie altijd groen is van stengel en van blad' [1290-1310; MNW-P].
Oe. stela 'stengel' (ne. vero. steal); < pgm. *stelan-. Hierbij hoort wrsch. ook Frankisch *stalo, waarvoor zie staal 2 'proefmonster'. Nhd. Stiel 'steel, stengel' (ohd. en os. stil) is niet verwant, maar ontleend aan Latijn stilus 'spits voorwerp', zie stijl 1.
Wrsch. verwant met Grieks steleós 'steel van een werktuig' en horend bij de wortel van stellen.
Fries: stâl(e)


  naar boven