1.   boel(er)en
categorie:
geleed woord
Zie: boel 2
2.   er vnw., bw. 'ervan; daar'
categorie:
erfwoord
In de betekenis 'daarvan': vnnl. Voor wat prijs men der zoo eenen hebben kan 'voor welke prijs men er zo een kan krijgen' [begin 17e eeuw; WNT]; nnl. Er staan er al een stuk drie vier 'er staan ervan al een stuk of drie vier' [1784-85]. In de betekenis 'daar': mnl. wert hire binnen gesien 'wordt hij er binnen gezien' [1237; CG I, 30]; vnnl. Indiender dan eenige vertroostinge is 'Indien er dan enige troost is' [1688; WNT]; nnl. Het gaat'er niet zo toe gelyk ... 'Het gaat daar/er niet zo aan toe als' [1722; WNT].
Wrsch. zijn in er twee woorden samengevallen. Enerzijds de genitief 3e persoon mv. er van het persoonlijk voornaamwoord (onl. iro 'van hen' [10e eeuw; W.Ps.]), die in het Middelnederlands vaak als -re of -er aan het voorafgaande woord werden geschreven. Anderzijds een door enclise en metanalyse onbeklemtoonde vorm der van het bijwoord daar, zoals die ook al in het Middelnederlands voorkomt: dermede 'daarmee' [1237; CG I,30]. De d- is bij deze woorden verdwenen in gevallen waarin het voorafgaande woord op -d of -t eindigde en het woord enclitisch toegevoegd werd, zoals bijv. gaat der > gaat-er. Ook nu hoort men in de gesproken taal nog vaak d'r. De vormen hebben elkaar mogelijk beïnvloed.
3.   -er
Zie: -aar
4.   kladd(er)en
categorie:
klankwoord
Zie: klad
5.   klont(er) zn. 'vormeloze massa, homp'
categorie:
waarschijnlijk substraatwoord
Mnl. in eynen clont ... ghesmeet 'tot één klont gesmeed' [1430-50; MNW-P]; vnnl. klonte, klonter 'vormeloze massa, homp', klonter-melck 'gestremde melk' [beide 1599; Kil.].
Mnd. klunte 'klont'; nfri. klonte, klûnte 'id.'; < pgm. *klunta-. Hierbij mnl. clonteren 'tot klonten worden' (zie onder); vne. clunter 'id.'; en met een afwijkende betekenis nnd. kluntern 'lomp en met hard geluid lopen'.
Wrsch. een genasaleerde variant van kloot. Minder wrsch. is verband door ablaut met pgm. *klinta-, waaruit on. klettr 'bergtop, heuvel' (nzw. klint) en door ontlening aan een Noord-Germaanse taal nnd. klint en me./ne. clint 'kalksteenrotsblok'.
klonteren ww. 'tot klonten worden'. Mnl. clonteren 'id.' in tgeclonterde bloet 'het gestolde bloed' [1351; MNW-P], ook de afleiding verclonteren in dat bloet [is] verdict ende verclontert [1351; MNW-P], ook overdrachtelijk in soe clonteren si ghemeen ende werden twee ... een 'zo verbinden zij (de twee minnenden) zich aan elkaar en worden twee één' [1374; MNW-R]. Wrsch. afleiding van klont met een frequentatiefachtervoegsel.
Fries: klonte, klûnte ◆ klonterje, klûnterje
6.   spatt(er)en
Zie: spat 1


  naar boven