|
1. |
cholerisch bn. 'driftig' categorie: leenwoord Mnl. colerich 'vol gal, met een zeker temperament' [1485; MNW]; vnnl. colerijc 'id.' [1514; MNW]; nnl. choleerisch 'haastig, gram, oplopend' [1805; Meijer], cholerisch 'galzuchtig, driftig' [1872; Dale]. Met Nederlands achtervoegsel ontleend aan Latijn cholericus 'aan galziekte lijdend' (< Grieks kholerikós bij kholḗ 'gal'), zie verder cholera. Men sprak in de middeleeuwse geneeskunde (en nog lang daarna) over vier temperamenten: analoog met een cholerisch type kwamen ook flegmatische of flegmatieke (zie flegma), melancholieke (zie melancholie) en sanguinische ('bloedrijke', dus 'vurige', bij Latijn sanguis, genitief sanguinis 'bloed') persoonlijkheden voor.
|
naar boven
|