1.   zeem 1 zn. '(lap van) zachte leersoort'
Mnl. eerst het bn. seemsch 'van zacht, niet-gelooid leer gemaakt' in seemsche-lederen scorten [1422; MNW rollecouse], Een zeemse huyc van enen elenvelle 'een zemen kapmantel van een elandenhuid' [1441; MNW seemsch], seemsch leder [1477; Teuth.], dan seem, zeem in samenstellingen, in Soo sellen die zeemwerkers ... gheen leer touwen dan gherechtich wiltleder, d.i. herten, hinden, eelen, deynen, reen, bocken of gheyten 'zo zullen de zeemmakers geen ander leer bewerken dan toegestaan wildleer, dat wil zegen van herten, hinden, elanden, damherten, reeën, bokken of geiten' [1488; via MNW wiltleder]; vnnl. Een overlander mit zeem leer gecleet 'een Duitser gekleed in zeemleer' [1535; iWNT zeemleder], Lere dat welc oft ghetouwet is seem 'tot zeemleer bewerkt leer' [1556; iWNT], gheconterfeyt seem ende spaensch leyr 'nagemaakt zeem en Spaans leer' [1582; iWNT]; nnl. zeem 'zemen lap' in De glazen "doen" met spons en zeem [ca. 1900; iWNT].
De oorspr. vorm, mnl. seemsch(e)leder, vnnl. zeemle(d)er, is een halve leenvertaling van Frans peau de chamois [1387; TLF], letterlijk 'gemzenleer', tegenwoordig ook 'zeemleer'. Voor de verdere etymologie van chamois 'gems' zie gems. De Franse anlaut /š/ werd bij de ontlening vervangen door vnnl. s- (vóór klinker > nnl. z-), zoals bijv. ook in sloep. De klinker in zeem is zelfs in Franse dialecten onbekend en kan alleen verklaard worden door volksetymologische invloed van zeem 2 'honing': zowel de kleur als de soepelheid van zeemleer doen denken aan honing.
Zeemle(d)er als materiaalnaam werd wel verkort tot (het) zeem, waarbij vooral de afleiding zemen (bn.) 'gemaakt van zeemleer' gebruikelijk werd, als in zeemen schoenen 'schoenen van zeemleer' [1510; iWNT zeemen III]. Het zn. (de) zeem werd later vooral gebruikelijk als voorwerpsnaam voor 'lap van zeemleer' en is dan een verkorting van zeemleren lap, zeemlap of zemelap.
Duits Sämischleder 'zeemleer', met een bn. sämisch 'zemen' en een oudste attestatie als semisz leder [1420; Grimm], moet via het Nederlands ontleend zijn, aangezien men anders een anlaut sch- zou verwachten (Grimm). Het woord is verder nog ontleend als Middelnederduits semes(ch) (bn.) 'zemen' [15e eeuw], en al dan niet via het Neder- of Hoogduits: Zweeds sämskskinn, Pools zamesz, Tsjechisch zámis, Russisch zámša. Engels chamois leather of shammy leather gaat rechtstreeks op het Frans terug.
Zeemleer werd oorspr. vervaardigd van gemzenhuid, maar vanaf de 15e eeuw gebruikte men ook huiden van andere dieren, zoals schapen, geiten, kalveren en herten. Zeemleer onderscheidt zich van "gewoon" leer doordat het niet gelooid wordt, maar alleen met vet wordt bewerkt en vervolgens bewerkt. Tegenwoordig produceert men ook synthetisch zeem.
zemen ww. 'reinigen met een zeem'. Nnl. in de glazen moeten gezeemd, de vloer moet gedwijld [1813; iWNT]. Afleiding van zeem in de betekenis 'zemen lap waarmee men glas schoonmaakt'.
Fries: seem(s)lear ◆ -


  naar boven