1.   pruik zn. 'valse haardos'
categorie:
leenwoord
Vnnl. peruick, pruijck 'valse haarvlecht' in vlechten van anderluij haer, dat heet men pruijcken [ca. 1560; WNT], ook nog wel '(eigen) haardos' in de perucque blont 'de blonde haardos' [ca. 1600; WNT], 'valse haardos' draeght een perruyck [1620; WNT], een spier-witte pruyck [1666; WNT]; nnl. pruik ook wel 'natuurlijke haardos' vooral gebruikt voor veel en slordig haar, in een groote pruik met haar [1892; WNT].
Ontleend aan Frans perruque 'pruik', met in het Nederlands wegval van de onbeklemtoonde eerste klinker en diftongering van de lange -ū-.
Van Frans perruque [1530; TLF], eerder al perrucque 'id.' [1480-90; TLF], ouder parrucque 'lange bos haar' [ca. 1465; TLF], is de herkomst onzeker. Mogelijk (Toll.) ontleend aan Italiaans perrucca 'haardos', ouder parrucca [voor 1492; DELI], perucca [voor 1463; DELI], dat volgens sommigen een afleiding zou zijn van Latijn pilus, zie pijl; een bezwaar hiertegen is dat de -a- in de oude Franse en Italiaanse vormen en de -rr- onverklaard blijven. Ontlening aan Spaans peluca, dat een afleiding zou zijn van pelo 'haar' < Latijn pilus (Kluge), is onwaarschijnlijk: Spaans peluca 'haardos' [1721; Corominas] is onder invloed van pelo 'haar' ontstaan uit ouder perruca [1607 of 1616; Corominas] en is ontleend aan het Frans. Volgens anderen een afleiding van *perruquet, variant van perroquet 'parkiet', zie parkiet, wegens de gelijkenis van de pruiken van rechters en advocaten met de pluimage van parkieten of (Gamillscheg) als spottende vergelijking van hun betogen met de kwetterende zang van parkieten; een bezwaar hiertegen is dat dit veronderstelt dat het woord oorspronkelijk Frans is, wat niet bewezen is (Rey). Wel is zeker dat de betekenis 'valse haardos' is ontstaan in het Frans en in andere talen werd ontleend.
Fries: prûk, prúk


  naar boven