1.   krent zn. 'soort kleine gedroogde druif; zitvlak; gierig persoon'
categorie:
leenwoord
Vnnl. granaetappelen ende karenten ... vighen ende karinten 'granaatappels en krenten, vijgen en krenten' [1514; MNW corente], de corenten comen gemeynlich in booten [1550; Stall. II, 103], gestooft met corinthen [1568; WNT], krenten [1616; WNT]; nnl. krent ook 'achterwerk, zitvlak' in me krent 'mijn achterwerk' [1718; WNT], krent 'kleingeestig of gierig mens' [1901; WNT].
Verkorting van Frans raisin de Corinthe 'rozijn, druif uit Korinthe'. Voor raisin zie rozijn; Corinthe komt via Latijn Corinthus uit Grieks Kórinthos, stad in Griekenland. Krenten zijn zo genoemd, omdat ze van oudsher voornamelijk uit de streek rondom Korinthe werden ingevoerd.
De overdrachtelijke betekenis 'achterste' stamt uit zeemanskringen; het gaat daarbij om vormgelijkenis van een krent met de anus. De betekenis 'gierigaard' is opgekomen als schertsende spotnaam voor een kruidenier; de benaming krent of Jan Krent werd vervolgens in de Zaanstreek ook algemener gebruikt voor iemand die op de kleintjes let, wellicht via krententeller, krentenkakker.
krenterig bn. 'overdreven zuinig, gierig'. Nnl. eerst nog krentig in niet krentig ... zij durven wel een nieuw schip geeven [1784; WNT], daarna krenterig in krenterige kleingeestigheden 'benepen pietluttigheden' [1866; WNT], krenterige bazen 'gierige bazen' [voor 1889; WNT]. Afleiding van krent in de (overigens pas in 1901 geattesteerde) betekenis 'gierigaard', met het achtervoegsel -erig, variant van -ig. Misschien beïnvloed door het betekenisverwante woord hebberig [19e eeuw], waarvoor zie hebben.
Literatuur: Sanders 1996, 124-126
Fries: krint ◆ krinterich


  naar boven