1.   ballon zn. 'met lucht gevulde bal'
categorie:
leenwoord
Vnnl. palloen, balloen [1573; Thes.], ballon 'leren bal gevuld met lucht' [1636; WNT]; nnl. ballon 'aƫrostaat' [1781; WNT reizen], 'bolvormig onderdeel of omhulsel van een toestel' [1782-1820; WNT koepel I], 'kinderspeelgoed' [1793-96; WNT].
Ontleend aan Frans ballon 'grote speelbal' [1557; Rey] < Italiaans (dialectisch) ballone, pallone 'grote bal' [1384] (Modern Italiaans pallon), gevormd uit aan het Germaans ontleende balla, palla 'bal, kogel, baal', zie bal 1, met vergrotingsachtervoegsel -one.
Fries: ballon


  naar boven