1.   drie telw. '3'
categorie:
erfwoord
Onl. thri- in diverse plaatsnamen, o.a. Trilant (ligging onbekend) [819-825; Künzel 351] en Drigemed (onbekende ligging op Walcheren, Zeeland), letterlijk 'drie gemeten' [1181-1210; Künzel 118], Trenscoten (onbekende ligging bij Lage Vuursche, Utrecht) [12e of 13e eeuw; Künzel 119]; mnl. dri (m.), drie (v.) (genitief drier, datief drien).
Os. thria/thria/thriu; ohd. drī/drīo/driu (nhd. drei); ofri. thrē/thriā/thriū (nfri. trije); oe. þrī/ðrio/ðreo (ne. three); Oernoords þrijōr, on. þrír/þrjár/þrjú (nzw. tre); got. *þreis/þrija; < pgm. *þri-/*þrio-/*þriu- 'drie', met telkens resp. de mannelijke, vrouwelijke en onzijdige vorm. Cognaten van het rangtelwoord derde zijn: os. thriddio; ohd. dritto (nhd. dritte); oe. þridda (ne. third); ofri. thredda (nfri. tredde); on. þriði (nzw. tredje); got. þridja; < pgm. *þridja- 'derde'.
Buiten het Germaans zijn verwant: Latijn trēs; Grieks treĩs, tría; Sanskrit tráyas; Litouws trỹs; Oudkerkslavisch trije; Oudiers trí; Hittitisch teri; Tochaars A tre/tri, Tochaars B trey/trai/tri-; bij pie. *trei-es 'drie' (IEW 1090-92). Met het rangtelwoord zijn vergelijkbaar: Latijn tertius; Grieks trítos 'derde'; Sanskrit trtíya 'derde'; Avestisch þritiya-; Litouws trêci; Oudkerkslavisch treti; Oudiers triss; Albanees i-trets; Tochaars trice; < pie. *tri-to-, *tri-tio-.
In de Germaanse talen en tot in het Middelnederlands bestond er voor elk geslacht een aparte vorm, die in alle naamvallen werd verbogen, zoals ook de bovengenoemde datief tren in het Oudnederlands. Onder invloed van het aanwijzend voornaamwoord die werd drie de algemene vorm.
derde telw. 'de plaats van drie innemend'. Mnl. derde [1220-40; CG II, Aiol], daarnaast ook: darde, dirde, dorde, dridde, drudde. Ontstaan door metathese van ouder drid(d)e, gezien de Indo-Europese cognaten al een oude afleiding van het telwoord pie. *trei- 'drie' (IEW 1090-92). Het Middelnederlands kende derde niet alleen als rangtelwoord maar ook gesubstantiveerd als zn. in de betekenis 'derde deel'. In de Vroegnieuwnederlandse rechtstaal ontstond de betekenis 'zijdelings betrokken persoon', waaruit het huidige 'buitenstaander' voortkwam.
Literatuur: Alan S. C. Ross & J. Bern (1992) 'Germanic', in: Jadranka Gvozdanovic (ed.) Indo-European Numerals (Trends in Linguistics. Studies and Monographs 57), Berlin-New York 1992, 575-79; Philippa 2000a, 41


  naar boven