1.   kazerne zn. 'gebouw voor soldatenhuisvesting'
categorie:
leenwoord
Nnl. kasernen 'huisjes of kamertjes langs de wal van een krijgsvesting' [1710; Marin FN], zomtijds zijn dese Casernen ... in één gebouw betrokken 'soms liggen deze kazernen (= kamertjes voor het garnizoen) bijeen in één gebouw' [1768; WNT barak], caserne "een openbaar, groot soldatenhuis, gemeenschappelijke krijgsmanswoning" [1847; Kramers], ook in de samenstelling huurkazerne 'groot gebouw met veel huurwoningen', in het huis was een echte huur-kazerne [1898; Groene Amsterdammer].
Ontleend aan Frans caserne 'klein onderkomen op de stadswallen voor (oorspr. vier) soldaten op wacht' [voor 1547; Rey], 'gebouw voor soldatenhuisvesting' [1680; Rey], ontleend aan Oudprovençaals cazerna, quazerna, oorspr. 'groep van vier personen' [eind 13e eeuw; Rey] en ontwikkeld uit Latijn quaterna (vulgair Latijn *quaderna) 'telkens vier', zie katern.
Oorspronkelijk waren kazernes wachtgebouwtjes voor zo'n vier soldaten; wanneer zulke ruimtes voor een troep soldaten bij elkaar in een gebouw werden gezet, kon het woord het hele gebouw gaan aanduiden. Het woord is ook overgenomen in het Italiaans als caserma [1669; DEDLI] en in het Duits als Kaserne [eind 17e eeuw; Pfeiffer], maar niet in het Engels, dat barracks (letterlijk 'barakken') heeft, zie barak.
Door vergelijking met een kazerne werd een groot gebouw met veel kleine huurwoningen en meestal één ingang ook wel een huurkazerne genoemd.
Fries: kazerne


  naar boven