331.   klein bn. 'van geringe omvang, niet groot, benepen'
categorie:
erfwoord
Onl. klein 'klein' in eyn cleyna riuchgerda uone mirron 'een klein reukbundeltje van mirre' [ca. 1100; Will.] en in de Gelderse plaatsnaam Cleinhurst [12e eeuw; Künzel]; mnl. clene, cleine 'gering, weinig, niet groot' in de graue souder arde clene bate af ebben 'de graaf zou daar zeer weinig voordeel van hebben' [1220-40; VMNW], soms nog 'fijn' zoals in out gepuluert arde cleene 'zeer fijn gemalen hout' [1287; VMNW]; vnnl. klein, meestal alleen nog 'van geringe omvang'.
Os. klēni 'fijn, tenger, slank, verstandig' (mnd. klene 'dun, sierlijk, gering', waaruit door ontlening nzw. klen 'onvolwaardig, zwak'); ohd. kleini 'zuiver, glad, zorgvuldig, sierlijk, dun, nietig' (mhd. klein(e) 'zuiver, sierlijk, schattig, zwak, klein'; nhd. klein 'klein'); ofri. klēne 'klein' (nfri. klien 'dun, tenger'); oe. clǣne 'zuiver' (ne. clean 'zuiver, schoon'); < pgm. *klainja- 'zuiver; fijn', alleen West-Germaans. Daarnaast bestaan varianten nhd. dial. klīn en klin < pgm. *klein- en *klin-.
Zeker verwante woorden buiten het Germaans ontbreken. De verdere herkomst is dan ook onduidelijk. Men veronderstelt meestal een oorspr. betekenis 'glimmend', vanwaar enerzijds 'zuiver, schoon' en anderzijds 'sierlijk, fijn' en 'niet groot'. Het woord zou dan verwant zijn met Grieks glainoí 'glinstering', bij een wortel pie. *gelH-, maar dit woord komt slechts in één Griekse glosse voor en kan dus niet als betrouwbaar bewijs gelden voor een Indo-Europese etymologie. Ook voert men het Germaanse bn. wel terug op een betekenis 'gesmeerd, gepoetst' en leidt men het af van pgm. *klinan- 'smeren' (ohd. klenan, on. klina), een nasaalpresens bij de wortel pie. *glei- 'kleven', zie klei.
De betekenis 'zuiver' is met name in het Engels geattesteerd. In het Duits ontwikkelde klein zich eerst via 'sierlijk', 'schattig' tot een veelzijdig woord, maar in het Vroegnieuwhoogduits ging het vooral 'gering, niet groot' betekenen. Een relict van de vroegere betekenissen is nog te zien in Duits Kleinod 'juweel', in het Nederlands ontleend als kleinood. In het Nederlands heeft het bn. klein een vergelijkbare betekenisontwikkeling gekend, maar deze heeft zich eerder voltrokken dan in het Duits, want al in het Middelnederlands betekent klein overwegend 'gering, weinig, niet groot' en contrasteert het met groot.
Fries: klien 'dun'
332.   klemmen ww. 'knellend drukken, knijpen'
categorie:
erfwoord
Mnl. clemmen [1477; Teuth.].
Os. klemmian (mnd. klemmen); ohd. bi-klemmen (nhd. klemmen); oe. clemman; alle 'klemmen', < pgm. *klam-jan-. Wrsch. afgeleid van een naamwoordelijke wortel *klam-, waaruit diverse woorden zijn ontstaan voor werktuigen of voorwerpen die dienen om iets vast te knijpen, te hechten of vast te houden, zie klamp (het zn. klem is een jongere afleiding van klemmen).
Men beschouwt klam-jan- ook wel als causatief met de oorspr. betekenis 'doen hechten' bij klimmen, dat op een oude betekenis 'kleven' moet teruggaan.
Fries: klamme, klamje
333.   kleven ww. 'aaneen blijven plakken'
categorie:
erfwoord
Onl. klevon in te cleuone gode 'vast te houden aan God' [10e eeuw; W.Ps.]; mnl. cleven 'kleven' [1240; Bern.].
Os. kliƀon; ohd. klebēn (nhd. kleben, door ontlening nde. klæbe); oe. clifian, cleofian (ne. cleave); alle 'kleven'; on. klifa 'herhalen'; < pgm. *klibēn-, *klibōn-, afleiding van de nultrap *klib- van de wortel *kleib- zoals in het sterke werkwoord *kleiban- (> *klīban) 'hechten' on. klifa 'klimmen'(nzw. kliva 'struinen, klauteren'), zie beklijven. Pgm. *kleib- is een uitbreiding van de wortel *klei- 'kleven, smeren' < pie. *gleiH-, waarvoor zie klei. Misschien verwant met klif.
Fries: klib
334.   klieven ww. 'doen splijten'
categorie:
erfwoord
Mnl. clieven 'in stukken breken, splijten', eerst onovergankelijk in haer helmen scorden ende clouen 'hun helmen braken in stukken' [1260-70; VMNW], [m]ine herte clieft 'mijn hart breekt' [1290; VMNW], dat die lippen clieven 'dat de lippen barsten (dat er kloven in komen)' [1351; MNW-P], dan ook overgankelijk, in ghecloven in tween 'in tweeën gespleten' [ca. 1350; MNW], met eenen scersse den darme clieven 'met een (wondhelers)mes de darmen insnijden' [1351; MNW-P].
Os. klioƀan (mnd. kluven); ohd. klioban (nhd. klieben); nfri. kleauwe, kliuwe; oe. clēofan (ne. cleave); on. kljúfa (nzw. klyva); alle 'splijten' < pgm. *kleuban-. Daarnaast het causatief *klaubjan-, waaruit mnl. cloven (zie onder); mnd. kloven; nde. kløve. Daarnaast staat de ablautende (nultrap) zn. pgm. *kluba-, *klubō-, waaruit: mnl. clove 'kloof, spleet; klem, val' (zie onder), ook wel clof 'kloof, spleet' (o.; zie knoflook onder look 1); os. kloƀo 'voetklem' (mnd. klove); ohd. klub 'klein tangetje', klobo 'vogelklem' (nhd. Kloben 'klemhaak, hengsel'); ofri. klova 'deelgebied'; oe. clufu 'knoflookteen' (ne. clove); on. klof 'kloof, spleet' (nzw. dial. klov), klofi 'spleet; klem, soort tang' (nzw. klove 'bankschroef').
Verwant met: Latijn glūbere 'pellen'; Grieks glúphein 'inkerven, uitsnijden' (zoals in hiëroglief); Oudkerkslavisch glǫbokŭ 'diep' (Russisch glubókij); < pie. *gleubh-, glubh- (IEW 401, LIV 190).
Oorspr. was klieven een sterk en onovergankelijk werkwoord met stamtijden kloof, kloven, gekloven. Onder invloed van het zwakke causatief kloven 'doen splijten' (zie hieronder) kon klieven de betekenis van kloven aannemen. Tegenwoordig is klieven geheel overgankelijk en wordt de verleden tijd vrijwel altijd zwak vervoegd, het verl.deelw. zowel zwak als sterk.
kloof zn. 'spleet, smalle opening'. Mnl. cloue 'id.', cloueken 'spleetje' [1240; Bern.], clove, ook 'klem, val' in gevaen ... in den cloven 'gevangen in de val'. Ablautend zn. bij klieven. ◆ kloven ww. 'doen splijten'. Onl. wrsch. al in de afleiding *inklouvīn 'het inslaan' [8e eeuw; LS]; mnl. cloven 'doen splijten' in dar hi die scepe mede clouet 'waar hij de schepen mee doorklieft' [1287; VMNW]. Causatief van klieven, maar door de betekenisverschuiving van klieven zijn beide woorden in het Vroegnieuwnederlands synoniem geworden.
Fries: kleauwe, kliuwe ◆ kleau
335.   klif zn. 'steilte aan de kust'
categorie:
erfwoord
Mnl. een afgaende klef van enen berch 'een neergaande steile helling van een berg' [eind 15e eeuw; MNW]; vnnl. klif 'steilte aan de kust', soms met paragogische -t, in 't Roode cluft 'het Rode Klif (aan de Friese Zuiderzeekust)' [1533; WNT], aent suydtende vant clif 'aan de zuidzijde van het klif' [1566; WNT].
Os. klif (waaruit door ontlening nhd. Kliff); nfri. klif; ohd. kleb 'voorgebergte'; oe. clif (ne. cliff); on. klif; < pgm. *kliba-. Daarnaast ablautend pgm. *klaibō-, waaruit mnd. klēf 'steile helling'; on. kleif 'id.' (nno. kleiv, nzw. dial. klev). En met andere slotmedeklinker *klipp- 'rotspunt in zee' (zie klip) en *klimp- 'id.' (mnd. klimp).
Misschien horen deze woorden bij de wortel pgm. *kleib- 'kleven, hechten' zoals in beklijven en kleven. Voor het betekenisverband wijst men op on. klífa en ofri. biklīva '(be)klimmen'. Verband met klieven < pgm. *kleuban- (BDE) zou semantisch beter verklaarbaar zijn; ook diverse andere Indo-Europese woorden voor 'rots, steen e.d.' zijn van woorden voor 'splijten, breken, snijden' afgeleid. De stamklinkers pgm. *-eu- en *-(a)i- kunnen echter niet door ablaut uit elkaar verklaard worden. Kuiper (1995: 71) verwerpt beide mogelijkheden en vermoedt, mede op grond van de beperkte geografische spreiding en de variatie in de slotmedeklinker, dat pgm. *klib-, *klipp-, *klimp- en *klaib- alle afkomstig zijn uit een Noordwest-Europese substraaltaal.
Fries: klif
336.   klimmen ww. 'omhoog klauteren'
categorie:
erfwoord
Mnl. climmen 'omhoog klauteren' [1240; Bern.], om te climmene toten mure 'om (uit de gracht) naar de muur te klimmen' [1260-80; VMNW], dat hi vp eenen boem clam 'dat hij een boom inklom' [1285; VMNW], ook overdrachtelijk 'stijgen' in met haren stemmen daden si hare noten clemmen 'met hun zang lieten ze de melodie opstijgen' [1300-50; MNW-R], laet ons allen in weldoene clemmen 'laat ons allen steeds meer weldaden verrichten' [ca. 1440; MNW].
Mnd. klimm(er)en; ohd. klimban (nhd. klimmen); oe. climban (ne. climb); alle 'klimmen', < pgm. *klimban- < *klemban-, met assimilatie -mb- > -mm-.
Misschien ontstaan uit een nasaalpresens pie. *glinbh- bij de wortel *gleibh- 'kleven' (IEW 363, LIV 189) zoals in beklijven en kleven. Bij het klimmen "hecht" men zich immers min of meer aan een steile wand of helling. Zie ook klemmen.
klimop zn. 'klimplant (geslacht Hedera)'. Vnnl. klimop [1599; Kil.]. Afleiding van het werkwoord opklimmen. Een oudere naam voor deze plant is veil. Daarnaast waren in het Vroegnieuwnederlands veelzeggende namen als kleef, klif en vooral klijf in gebruik, waarin dezelfde wortel klif- te vinden is als in het sterke ww. mnl. cliven 'kleven, klimmen', zie beklijven.
Fries: klimme ◆ klimmer(beam, -blêd)
337.   klip zn. 'rots in of aan zee'
categorie:
erfwoord
Mnl. clippe 'rots' in hi blivet in die steenroodsen ende woont in die hoghe clippen 'hij (de arend) verblijft op de steenrotsen en woont op de hoge steile rotsen' [ca. 1450; MNW]; vnnl. 'rotspunt in zee' in daer staen V. of VI. rudsen ... in die zee ... ende sijn hoghe clippen 'daar staan 5 of 6 rotsen in de zee met hoge punten' [1532; WNT], blinde clippen 'gevaarlijke rotsen onder het wateroppervlak' [1566; WNT], klippe, kleppe 'rots, klip; rotskloof, spelonk', see-klippe 'klip, rif' [beide 1599; Kil.].
Mnd. klippe [14e eeuw; Kluge], Nederrijns klippe [14e eeuw; Pfeifer], vanwaar door ontlening mhd. klippe [ca. 1400; Lexer], nhd. Klippe; < pgm. *klippō-. Misschien gaat dit volgens de wet van Kluge terug op *klib-nō- en is het een afleiding van dezelfde wortel als in klif, zie echter aldaar voor een andere mogelijkheid.
Tot in de 16e eeuw kon klip(pe), zowel in het Nederlands als in het Neder- en Hoogduits, ook een rots op het land aanduiden, met name als schuilplaats of woonplaats voor dieren. Tegenwoordig noemt men alleen rotsen in zee of aan de kust nog klippen.
Fries: klip(pe)
338.   klis
categorie:
erfwoord
Zie: klit
339.   klit zn. 'verwarde verstrikte massa'
categorie:
erfwoord
Mnl. clithe 'klis' [1240; Bern.], clit ende distel sullen opclimmen 'klis en distel zullen groeien' [1477; MNW]; vnnl. klit, overdrachtelijk 'verwarde verstrikte massa' in een klit van driehondert mann' 'een menigte van driehonderd man' [ca. 1645; WNT], klitte, hayr dat geklit is [1648; WNT].
Klit was oorspr. een synoniem van klis 'plant met kleverige bloemknoppen (Arctium lappa)', mnl. clesse [1240; Bern.], vnnl. clisse [ca. 1545; MNW]. De huidige betekenis van klit is ontstaan naar analogie van de vorm van de vruchten.
Os. kleddo, kledda; ohd. kletta (nhd. Klette); oe. clīðe (vne. clithe, clithers), clāte (ne. vero. clotbur); < pgm. *kliþþan-, *kliþþan-, klīþōn-, klaitōn-. Al deze woorden zijn benamingen voor de 'klis' of soortgelijke planten. Deze verschillende stamvormen zijn wrsch. door analogiewerking ontstaan uit één paradigma van een ablautende n-stam, vroeg-pgm. nominatief *klīþō, genitief klittaz, uit pie. *gléit-ōn, *glit-n-ós (Kroonen 2008). Mogelijk is de wortel *gleit- een uitbreiding van *glei(H)- 'kleven', zie klei.
Fries: - (kladde)
340.   klomp zn. 'grote vormeloze massa, homp; houten schoen'
categorie:
erfwoord
Mnl. clomp 'homp metaal' in (hier in Franse context) de fondre le clomp de le huerclocke 'voor het smelten van de klomp (metaal) voor de bel van het uurwerk' [1377; MNW]; vnnl. clompe 'houten schoen' [1567; Nomenclator], doorgaans gink het Volk met klompen '... liep het gewone volk op klompen' [1654; WNT].
Mnd. klumpe, klompe 'homp; houten schoen' (door ontlening nhd. Klumpen); ofri. klumpa 'homp, kluit'; < pgm. *klumpa-, klumpō-. Daarnaast oe. clympre 'homp' (me. clompe o.i.v. mnd./mnl., ne. clump) < pgm. *klumprjō-, wrsch. bij een bn. *klump-ra- 'homp-'. Met een andere labiaal bovendien on. klumba, klubba 'knuppel, knots' (zie club; nzw. klubba 'knuppel, knots') en nfri. klobbe 'klomp, stuk' < pgm. *klubba-.
Misschien horen deze woorden ablautend bij klamp. Het betekenisverband is echter onduidelijk.
De oorspr. betekenis is 'vormeloze massa, homp'. De betekenisoverdracht op klomp 'houten schoen' is te verklaren uit het houten blok, waaruit deze wordt vervaardigd.
Fries: klompe

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
  naar boven