1.   depot zn. 'bewaargeving; voorraadplaats; bezinksel in wijn of bier'
categorie:
leenwoord
Mnl. Deposite is ghelt ofte diere juweelen die men in tresore opleit '... is geld of dure juwelen die men in een schatkamer bergt' [1360; MNW-P], Depoest es ghelt of ander havelijc goet, datmen iemanne gheeft te houdene '... is geld of ander roerend goed dat men iemand geeft om te bewaren' [1360; MNW-P], gheleyt in manieren van depooste 'bij wijze van voorraad gedeponeerd' [ca. 1470; MNW maniere]; nnl. depot 'militaire verzamelplaats' [1789; WNT tamboer II], 'voorraad van waren aan derden ten verkoop gegeven' [1839; WNT wederhoorig], depôt 'bedrag in bewaring gegeven bij een bank' [1863-1872; WNT], 'voorraadplaats' [1881; WNT verlof].
De Nieuwnederlandse vorm is ontleend aan Frans dépôt 'voorraadplaats' [1690; Rey] en 'bezinksel, dat wat zich op de bodem verzamelt' [eind 17e eeuw; Rey] eerder al, 'in bewaring gegeven object' [1370; Rey], ouder depost 'bewaargeving, het deponeren' [1323; ] < Latijn dēpositus 'in bewaring gegeven', deelwoord van dēpōnere 'neerleggen, neerzetten', zie deponeren. De Middelnederlandse vorm deposite is rechtstreeks ontleend aan het Latijn, de vormen depoest, depoost aan de oudere Franse form depost.


  naar boven