|
1. |
vitrage zn. 'glasgordijn' Nnl. in Heele of halve glasgordijnen (vitrages) tegen den inkijk [1858; WNT inkijk]. Ontleend aan Frans vitrage 'doorzichtig gordijn' [1751; TLF], eerder 'alle ramen in een bouwwerk' [1611; TLF], een afleiding met collectiefachtervoegsel (zie -age) bij vitre 'glazen ruit' [1269-78; TLF], dat is ontleend aan Latijn vitrum 'glas'. Latijn vitrum 'glas; wede (een plant waaruit een blauwgelige kleurstof werd bereid)' gaat terug op pie. *ued-ro- 'waterachtig', een afleiding van de wortel van water. Onbehandeld glas had in de oudheid een bleke blauwgroene kleur, vergelijkbaar met die van water. Fries: fitraazje
|
naar boven
|