1.   aas 1 zn. 'lokspijs'
categorie:
erfwoord
Mnl. aes 'spijs, voedsel; prooi; lokspijs' bijv. in sijn aes moet sijn uersch ende leuende 'zijn prooi moet vers en levendig zijn' [1287; CG II, Nat.Bl.D].
Mnd. as 'voer (van dieren)'; mhd. ās 'kreng' (nhd. Aas); ofri. ēs [1491] (nfri. ies, aas); oe. ǣs 'voedsel'; < pgm. *ēsa-. Naast aas bestaat in alle Germaanse talen nog een tweede vorm: onl. āt 'voedsel' [10e eeuw; W.Ps.] (nu alleen nog dialectisch aat 'spijs'); os. āt; mhd. āz (nhd. äsen (werkwoord) 'grazen'); ofri. ēt; oe. ǣt; on. át; < pgm. *ēta- 'voedsel'. Daarnaast staan de werkwoorden: mnd. asen 'voeden'; nhd. äsen 'grazen, weiden'; Oost-Fries esen 'voeden, eten, voedsel zoeken'.
Pgm. *ēsa- kan teruggaan op twee pie. vormen: *ēd-to- en *ēd-so-, die beide bij de wortel pie. *h1ed- 'eten' behoren. Omdat *-to een veelvoorkomend achtervoegsel is voor primaire afleidingen bij werkwoorden, kan *ēd-to- als een duidelijke vorming worden beschouwd. Deze verdient dan ook de voorkeur boven *ēd-so- als basis voor pgm. *ēsa-. De lange ē in de gereconstrueerde pie. vormen is echter opvallend en zou wel eens specifiek Germaans kunnen zijn (reduplicatie van *h1ed-?). Enkele pie. verwanten vertonen soms ook ē, maar die heeft vaak een andere oorsprong (bijv. het verl.deelw. Latijn ēsus (< ed-tos volgens een intern Latijnse klankwet) en Iers eisse (< *ed-tios) 'gegeten'). Daarnaast vindt men ook pie. *ed-s- in bijv. Latijn ēsca 'voedsel'; Litouws ėskā 'voedsel, lokaas'. Wel bestaat Sanskrit ādyá- 'eetbaar' < , maar dit is een vrddhi-afleiding.
Aanvankelijk betekent aas 'eten in het algemeen', zoals in dat is aen den Mensch een nut en voetsaem aes 'dat is voor de mens nuttig en voedzaam eten' [1658; WNT], later 'voedsel voor dieren (in het wild)' en 'lokspijs'. Mede onder Duitse invloed komt ook wel eens de betekenis 'kreng' voor.
azen ww. 'aas geven, voeren; belust zijn (op)'. Mnl. hi aset 'hij voedt zich' [1287; CG II, Nat.Bl.D], azen 'met aas vissen' [15e eeuw; WNT]; nnl. azen op 'belust zijn op, gretig tot zich nemen' [1805; WNT].
Literatuur: R. Bremmer 'Dutch and/or Frisian: North Sea Germanic aspects in Dutch etymological dictionaries in past and future', in: Bremmer e.a. 1993, 17-36, hier 29; Beitr.Ae. 15
Fries: ies,aas◆aazje


  naar boven