1.   lorgnet zn. 'knijpbril'
categorie:
leenwoord
Nnl. lornjet 'klein verrekijkertje' [1759; WNT kip II], lorgnet [1807; WNT], 'monocle' in 't lorgnetglas aan een koord [1827; WNT], 'knijpbril' [1867; WNT].
Ontleend aan Frans lorgnette 'klein verrekijkertje' [1718; TLF], eerder al 'klein gaatje in een waaier om ongemerkt door te loeren', afleiding met verkleinwoorduitgang naar analogie van lunette 'vergrootglas' (letterlijk 'maantje', zie lunet) van lorgner 'lonken, begerig observeren' [ca. 1400; TLF]. Dit werkwoord is afgeleid van het bn. lorgne 'lonkend', dat wrsch. een Germaans leenwoord is uit Frankisch *lurni, bij dezelfde wortel pgm. *lūr- als in loeren.
Aanvankelijk was een lorgnet net als in het Frans een klein, eenvoudig theaterkijkertje waarmee vooral de andere aanwezigen werden bespied. Een serieuzer doel had de lorgnet als 'monocle, brillenglas dat men in de oogkas klemt', als 'handbril, soort bril met twee glazen die men met een handvat voor de ogen houdt' of als 'knijpbril, soort bril met twee glazen die men op de neus klemt'. Uit de context van oude citaten blijkt niet altijd duidelijk welk object met lorgnet wordt bedoeld, maar de huidige betekenis is in het Nederlands meestal 'knijpbril'. In het Frans betekent lorgnette nu alleen nog 'toneelkijkertje'.
Fries: lornjet


  naar boven