1.   looping zn. 'verticale lusvlucht of lusrit'
categorie:
leenwoord
Nnl. Looping the Loop 'verticale fietslus als circusact' [1905; Groene Amsterdammer], looping the loop 'verticale lusrit van een rijwiel of auto' [1910; Kramers II], hij heeft reeds een looping-the-loop volbracht [1914; Veth], ook 'lusvlucht van een vliegmachine' [1917; Kramers II], looping [1937; Koenen].
Ontleend aan Engels looping the loop 'het uitvoeren van een verticale lusrit' [1902; OED], afleiding van (to) loop the loop 'een verticale lusrit uitvoeren', afleiding van het zn. loop 'verticale lusrit of lusvlucht' [1900; OED]. Dit zn., uit Middelengels loupe en met algemene en oorspr. betekenis 'lus' [ca. 1400; OED], is van onbekende herkomst. Het is mogelijk ontleend aan een Keltische taal, en dan verwant met Schots lub 'buigen' en Iers lúbaim 'id.'.
Toen het woord werd ontleend, hoorde het bij kermisattracties e.d., waarbij een voertuig op rails met hoge snelheid een verticale spiraalvormige weg aflegt die de berijder dus voor een deel met het hoofd naar beneden aflegt. Later ging het woord over op een gelijkvormige beweging van bijv. een fiets, motorfiets, achtbaan, vliegtuig.
Literatuur: C. Veth (1914), Gids voor padvinders, Bussum, 30
Fries: looping


  naar boven