1.   loon zn. 'vergoeding voor bewezen diensten'
categorie:
erfwoord
Onl. in de samenstelling witherlōn 'wederloon, vergelding' in theneda hant sina an uuitherloni 'hij strekte zijn hand uit ter vergelding' [10e eeuw; W.Ps.], dan als simplex in thu haues minere scafo wole geplégen, ik sal thinen lon géuen 'je hebt mijn schapen goed gehoed, ik zal je loon geven' [1151-1200; Reimbibel]; mnl. loon 'id.' in dar umbe sal ic u te lone ein teiken geuen 'daarom zal ik u als beloning een insigne geven' [1220-40; CG II], loen 'beloning voor werk of gedrag' [1240; Bern.].
Os. lōn; ohd. lōn (nhd. Lohn); ofri. lān (nfri. lean); oe. lēan; on. laun (nzw. lön); got. laun; alle 'vergoeding', < pgm. *launa-.
Ontwikkeld uit pie. *leh2u-no-, een uitsluitend in het Germaans voorkomende afleiding van de wortel pie. *leh2u- 'buitmaken, vangen' (IEW 655) en verwant met: Grieks apolaúein 'genieten', Dorisch lāíā 'buit, winst'; Latijn lucrum 'winst, voordeel' (< pie. *lh2u-tlo-); Oudiers lōg, lūag 'loon, prijs' (< pie. *loh2u-go-), fo-lud 'eigendom' (< pie. *-leh2u-t-). Oudkerkslavisch lovŭ 'vangst, jacht', loviti 'vangen' (Russisch lov, lovít') wijst op pie. *loŭ- zonder laryngaal en is dus misschien niet verwant.
lonen ww. 'renderen, voordeel opleveren'. Mnl. lonen 'belonen' [1201-25; CG II]; nnl. dat loont zijn moeite niet [1807; WNT], onovergankelijk 'de moeite waard zijn' in maar het loont wel! [1984; Van Dale], 'iets opleveren' in het moet natuurlijk wel lonen [1984; Van Dale]. Afleiding van loon. De overgankelijke betekenis 'belonen' is verouderd en overgegaan op de afleiding belonen. De vaste verbinding dat loont de moeite (niet) 'dat is de moeite (niet) waard' is wrsch. een leenvertaling van Duits es lohnt die (of der) Mühe (nicht) [1768; Grimm]. Hierbij ontstond door verkorting een nieuw onovergankelijk werkwoord lonen (ook Duits lohnen) 'de moeite waard zijn, voordeel opleveren' zoals in misdaad loont, preventie loont. ◆ lonend bn. 'rendabel'. Nnl. lonend 'rendabel' in de prijs waarbij invoer, ondanks de hoge rechten, weer lonend zou worden [1913; Volk]. Ontleend aan Hoogduits lohnend 'id.' [1864; Grimm goldinhalt].
Fries: lean ◆ leanje ◆ -


  naar boven