|
1. |
venerisch bn. 'betreffende geslachtsziekten' Nnl. in poeier ... tegen verschillende venerische ongemakken, als zweeren, beenbederf, witten vloed, venusbuilen, enz. [1785; Van der Eem & Van Leeuwen]. Ontleend, met uitgang -isch mogelijk o.i.v. Duits venerisch 'venerisch' [1694; WNT], aan Latijn venerius 'betreffende de geslachtsgemeenschap', afleiding van venus (genitief veneris) 'geslachtsgemeenschap, seksueel verlangen' (hierbij ook de naam Venus 'godin van de liefde'). Latijn venus < pie. *uenH-os is afgeleid van de wortel *uenH- 'begeren' (LIV 682) van Latijn vēnārī 'jagen' en waan. Literatuur: N. van der Eem & L. van Leeuwen (1785), 'Antwoord op de vraag ...: Wat is voor het menschelyk lichaam vergif?', in Handelingen van het Geneeskundig Genootschap 10, 154 Fries: fenearysk
|
naar boven
|