1.   donateur zn. 'iemand die schenkingen doet'
categorie:
leenwoord
Vnnl. donateur 'schenker' [1545; Stall.], donaedt 'id.' [1550; Stall.], donataire 'id.' [1563; Stall.], donataris 'id.' [1608; Stall.]; nnl. testateur of donateur [1761; WNT verkrijgen], donateur 'schenker' [1872; Dale].
Via Frans donateur 'gever, schenker', eerder donnateur [1320; Rey] uit Latijn dōnātor 'schenker', nomen agentis bij dōnāre 'schenken, geven', dat teruggaat op het zn. dōnum 'geschenk', zie ook donor.
In het Nederlands was het woord aanvankelijk alleen gebruikelijk als juridische term bij erfenissen e.d. Pas in de 20e eeuw komt de huidige betekenis 'iemand die een vereniging etc. ondersteunt' op.
doneren ww. '(officieel) schenken'. Vnnl. doneren 'na overlijden laten toekomen' [1542; WNT Aanv. donatie], gedoneert ofte ghegeven (verl.deelw.) [1562; WNT Aanv.], doneren 'schenken, begiftigen' [1577; Werve]. Gezien de vorm ontleend via Oudfrans doner [842; Rey] (Nieuwfrans donner) aan Latijn dōnāre 'schenken, geven'. ◆ donatie zn. '(officiële) schenking'. Vnnl. donatie 'het toekomen na overlijden' [1542; WNT Aanv.], 'vrijwillige schenking, gift' [1577; Werve]; nnl. het zy by testament, het zy by legaat, donatie, aankoop uit eigene penningen, als anderzins ... [1801; WNT Aanv.]. Ontleend aan Frans donation 'gift, schenking' [13e eeuw; Rey] of rechtstreeks uit Latijn dōnātio, bij het werkwoord dōnāre 'schenken, geven'.


  naar boven