1.   sarcasme zn. 'bijtende spot'
categorie:
leenwoord
Vnnl. sarcasmus 'begrijnsingh' [1654; Meijer]; nnl. sarcasmus 'spotting' [1805; Meijer], sarcasme 'bittere spot, spottende uitspraak' in sarcasmen te moeten hooren [1806; WNT gesnor], vol geeselend sarcasme [1881; WNT zwavelzuur I].
Ontleend aan Frans sarcasme 'zekere stijlfiguur' [1552; TLF], dat zelf is ontleend aan Laatlatijn sarcasmus 'id.'; het Latijnse woord is ontleend aan Grieks sarkasmós 'spottende opmerking, bittere lach', afleiding van sarkázein 'spottende opmerkingen maken, bitter uithalen', letterlijk 'van vlees ontdoen, villen', een afleiding van sárx (genitief sarkós) 'vlees'. De oudste citaten zijn direct ontleend aan het Laatlatijn, in de betekenis 'spottende opmerking'.
Grieks sárx (Dorisch túrx) is wrsch. verwant met: Sanskrit tváṣṭar- 'Schepper'; Avestisch thwərəs- 'snijden, vormen'; < pie. *tuerḱ-, *tuorḱ-, *turḱ- 'snijden' (LIV 656).
Fries: sarkasme


  naar boven