1.   aanstoot zn. 'aanleiding tot zonde; ergernis'
categorie:
geleed woord
Mnl. aenstoot 'aanval, aanvechting' [1346-58; MNW]; vnnl. aanstoot 'ergernis' [1677; WNT weerskanten].
Afleiding van het werkwoord aanstoten 'stoten tegen', mnl. aenstoten 'aanstoten, beledigen, bestoken, aanvallen', gevormd uit aan en stoten.
Nhd. Anstoß.
De betekenis 'aanvechting' vindt men al in Ruusbroecs Vanden VII sloten, bijv. die aenstoot der ondoechde 'de aanvechting der zonde'. De uitdrukking steen des aanstoots 'reden tot ergernis' is geïntroduceerd door de Statenbijbel, in Jesaja 8:14.
Fries: oanstjit


  naar boven