1.   minaret zn. 'toren bij een moskee'
categorie:
leenwoord
Vnnl. munera 'minaret' in welcke torren daer ghenaemt zijn munera 'welke torens (van moskeeën) daar munera genoemd worden' [1557; Zeebout], minaret 'toren bij moskee' in Aan deze Kerken heeft men verscheide Minarets of Toorns [1698; WNT]; nnl. minaret 'id.' in de minaret ... van welke men het volk tot het gebed roept [1791; Vad.lett., 112].
Ontleend, deels wellicht via Frans minaret 'toren bij een moskee' [1654; TLF], ouder minerest 'id.' [1606; TLF], aan Turks minare(t) 'id.', zelf ontleend aan Arabisch manāra(t) 'plaats waar licht is, vuurtoren, minaret', afgeleid van nūr 'licht'. Vergelijk Hebreeuws mənōrā 'kandelaar' bij nēr 'licht, kaars'.
Literatuur: A. Zeebout (1557), Tvoyage van Mher Joos van Ghistele, heruitgave door R. Gaspar (1998), Hilversum
Fries: minaret


  naar boven