1.   kan zn. 'vaatwerk waaruit men vloeistoffen schenkt'
categorie:
etymologie onduidelijk
Mnl. canne, kanne in kannen daer men prosente mede dede 'kannen waar men als beloning (wijn) mee schonk' [1284; CG I, 779].
Herkomst onzeker. Wrsch. een vroege ontlening aan Laatlatijn canna 'kan' [6e eeuw; ODEE], dat wellicht hetzelfde woord is als klassiek Latijn canna 'riet; rieten pijp', zie kaneel, dat dan een betekenisontwikkeling van 'rieten pijp' via 'tuit' naar 'kan met tuit' doorgemaakt zou moeten hebben (Frings). Voor deze hypothese bestaat echter geen schriftelijk bewijsmateriaal. Het woord is in het Oudfrans en Oudprovençaals nog wel geattesteerd, maar is verder uitsluitend Germaans, een sterke aanwijzing dat de ontleningsrichting omgekeerd is, dus uit het Germaans in het Laatlatijn. Een aannemelijke Germaanse etymologie is echter op geen enkele manier te geven en aanknopingspunten buiten het Germaans ontbreken eveneens.
Os. kanna; ohd. channa (nhd. Kanne); oe. canne (ne. can [14e eeuw]); on. kanna (nzw. kanna); < pgm. *kannō- (v.).
Literatuur: Frings 1966, 121-122; Frings 1968, 151-153
Fries: kanne


  naar boven